31 oktober 2025

Wat betekent vriendschap?

De Stilte na de Bel

Er was een tijd dat mijn huis zong.

Niet met muziek, maar met stemmen, met het gezoem van apparaten die herleefden onder mijn handen, met het zachte tikken van soldeer dat zich hechtte als vertrouwen. Mensen kwamen en gingen, met radio’s, versterkers, computers, dingen die anderen al hadden opgegeven. Ik bracht ze weer tot leven. Ik geloofde in herstel. Niet alleen van machines, maar ook van mensen.

Ze noemden me de professor. Niet uit spot, maar met een soort eerbied. Ik had iets van magie in hun ogen: de man die alles kon maken. Ik vroeg nooit veel, wat geld voor onderdelen, soms niet eens dat. Een fles wijn, een doosje pralines, een glimlach: dat was genoeg.

Ik voelde me rijk. Niet in geld, maar in verbondenheid.

Vriendschap, dacht ik.

Tot de ziekte kwam.

Eerst als een vermoeidheid die niet meer wegging, dan als pijn die bleef. Mijn handen werden trager, mijn lichaam koppiger. Ik stelde mezelf gerust: het zal wel overgaan. Maar het ging niet over. Het vrat zich stilaan door mijn dagen heen, tot ik mezelf niet meer herkende in de spiegel van vroeger.

Toen ik hen nodig had, diezelfde mensen die mijn deur platgelopen hadden, werd het stil. Ik vroeg niet veel: een rit naar het containerpark, een hand bij het tillen, een kwartiertje gezelschap. Altijd was er iets tussen gekomen. Een verjaardag, een drukke week, of een ander uitvlucht.

De agenda’s zaten vol, behalve toen hun toestel niet meer werkte.

En ik, dwaas van gewoonte, hielp nog. Zelfs ziek, zelfs moe, kwam ik overeind. Omdat ik niet anders kon. Omdat goedheid soms een verslaving is.

Maar er kwam een dag dat ik de soldeerbout niet meer kon vasthouden. Mijn vingers beefden, mijn hoofd tolde. De laatste reparatie eindigde met een kortsluiting, niet in het toestel, maar in mij. Daarna kwam de leegte.

De stilte na de bel.

Nu leef ik tussen muren die niet meer trillen van stemmen.
De tafel blijft leeg. De stoelen tegenover mij zijn contouren van wat ooit vriendschap leek. Er komen nog enkelen langs, zielen die zelf door de storm zijn gegaan. We praten weinig. Soms is zwijgen de enige taal die pijn begrijpt.

De anderen zijn verdwenen. Ze noemen het drukte. Ik noem het lafheid.

Toch koester ik de weinigen die gebleven zijn. Hun handen zijn trager, hun ogen ouder, maar hun nabijheid is echt. Van hen vraag ik niets, want zij weten. Zieke mensen begrijpen elkaar, we delen geen hulp, we delen herkenning.

Ik leef nu van uur tot uur. Soms breekt de pijn me open, soms draagt ze me naar een vreemde rust. Ik heb geleerd dat je waardigheid niet verliest als je lichaam dat wel doet.

En al zijn de dagen stil, ik ben niet helemaal leeg.
In het suizen van de stilte hoor ik nog echo’s van alles wat ik herstelde. Niet de apparaten, maar de mensen die ik even gelukkig maakte.

Ze zijn weg, ja.

Maar in dat kortstondige geluk dat ik ooit bracht, leeft iets van mij voort.

Misschien is dat wat vriendschap werkelijk is:
geven, ook als niemand blijft om je te bedanken.


29 oktober 2025

Ongewone Angst

Wat ik nu neerschrijf, is geen bekentenis, maar een schaduw die ik wil vastleggen.

Een persoonlijke ervaring met angst, een angst die dieper reikt dan woorden, die onder de huid kruipt en daar blijft wonen.
Vroeger kende ik haar al, vluchtig en lichtvoetig, als een schim die voorbijgaat. Maar sinds bijna een jaar heeft ze zich genesteld in mijn nachten.

Zodra ik mijn ogen sluit, voel ik haar ontwaken:
een druk op mijn borst, een gewicht dat niet van deze wereld lijkt.
Mijn adem stokt, mijn huid koelt af,
en zweet breekt uit als water dat uit een scheur in de aarde gutst.
De stilte vult zich met geluid,
elk kraakje, elke zucht van het hout wordt een dreiging.
Mijn studio wordt een klankkast van onrust,
een kooi waarin ik mezelf hoor leven.

Mijn leven is langzaam veranderd, bijna ongemerkt,
zoals hout dat vergrijst zonder dat iemand het ziet.
Mijn gezondheid brokkelt af, stukje bij beetje,
en de angst voor het einde sluipt als een kat rond mijn bed.
Ik ben vijfenzestig.
Wat ik bezit, is genoeg, meer dan genoeg,
behalve dat ene wat niet te koop is: gezondheid.
Het lichaam verraadt wat de geest nog wil vasthouden.

Vroeger kon ik dingen herstellen,
met vaste handen en een rustige geest.
Fijne elektronica, kleine werelden van koper en tin,
die ik tot leven wekte met mijn soldeerbout.
Nu is mijn gereedschap stilgevallen.
Mijn vingers, eens zo zeker, zijn gekromd door artrose,
alsof ze zelf iets vasthouden wat niet losgelaten wil worden.
Mijn hobby is verdwenen,
en met haar een stuk van mijn adem.

De artsen zeggen dat er weinig rest,
en hun woorden klinken als het geritsel van papier:
onderzoeken, experimenten, misschien…
Misschien.
Ze kijken niet op als ze spreken,
en ik besef dat hun hoop niet de mijne is.

De angst die mij ’s nachts wekt,
is niet die voor de dood.
Ze is ouder, dieper, onbenoembaar.
Ik voel haar wanneer ik luister naar luisterboeken tot de ochtend,
als het licht langs de gordijnen kruipt
en ik eindelijk wegglijd in slaap.
De nacht ademt zwaar,
en soms lijkt het alsof er iets in de kamer aanwezig is 
een aanwezigheid zonder vorm.
Ik voel blikken die ik niet kan zien,
ogen die dwars door muren gaan.
Alles is afgesloten, de camera’s uit,
en toch is er iets dat kijkt.

Muziek helpt niet;
zachte klanken sluiten me af van de wereld,
en zonder geluiden om te scannen
wordt de angst groter, intenser.
Ik vrees dat ik ooit zal verdwijnen
in die stilte dat ik mezelf zal verliezen
aan iets dat geen naam heeft.

Overdag slaap ik,
zonder angst, zonder die druk.
Maar de dromen die dan komen,
brengen me naar het negentiende-eeuwse Londen:
mistige straten, gaslampen, stemmen uit een andere tijd.
Ik ben iemand anders, een professor, een onderzoeker,
en de details zijn zo scherp dat ik ze kan ruiken.
Soms zoek ik ze op, en vind ze terug in oude archieven.
Maar ik weet beter: het zijn echo’s,
de resten van een oude fascinatie
die nooit echt verdwenen is.

En toch, hoe ik het ook wend of keer,
de angst blijft echt.
Ze ademt met me mee,
zit in mijn borst, in het ritme van mijn hart.
Misschien is ze niet mijn vijand,
maar het laatste bewijs dat ik nog leef.


23 oktober 2025

Mijn verhaal

 

Tussen draden en stilte

Mijn persoonlijk relaas over aftakeling, herinnering en waardigheid

Soms wordt het leven kleiner, niet plots, maar langzaam, onmerkbaar eerst, tot je merkt dat zelfs ademen inspanning vraagt.
Wat ooit vanzelf ging, wordt dan iets waarvoor je moed moet verzamelen.


Toch blijft ergens, tussen pijn en herinnering, een vonk van menselijkheid branden.
 

Dit is mijn verhaal:

Een leven in verval, maar niet in vergeefsheid

Leven is niet oneindig. Bij sommigen dooft het traag als een kaarsvlam in de wind, bij anderen wordt het plots uitgedoofd. Wanneer ziekte zich ermee bemoeit, wordt dat besef des te scherper. Helaas behoor ik tot die laatsten bij wie het einde sneller nadert dan verwacht.

Al lange tijd voel ik mijn lichaam langzaam afbrokkelen, maar de laatste maanden is de achteruitgang onmiskenbaar. Wonden genezen niet meer, de pijnen zijn niet te vatten, mijn handen en voeten zijn verstijfd door artrose. Elke beweging kost moeite; elk gewricht lijkt in opstand te komen. Ik ben voortdurend moe, zelfs zonder iets te doen. Mijn concentratie vervaagt. Boeken, ooit mijn toevlucht, liggen onaangeroerd, de woorden willen niet meer blijven hangen. Ook mijn geheugen is als een mistig landschap geworden: gisteren vervaagt, maanden lijken dagen, en tijd heeft haar betekenis verloren.

Mijn beroep draaide om elektronica, mijn passie, mijn levenswerk. Toen mijn lichaam me in de steek liet, kon ik het niet meer professioneel uitoefenen. Toch bleef ik het doen, als hobby, vrij van tijdsdruk en verwachtingen. Dat gaf me houvast. Maar nu ook mijn handen me verraden, is zelfs dat nog amper mogelijk.

Programmeren was mijn andere grote liefde. Een dik jaar geleden schreef ik mijn eigen software voor artificiële intelligentie. Nancy AI en Baby AI noemde ik ze, ze werden een onverwacht succes. Even voelde ik me weer een pionier, iemand die kon meespelen met de groten. Maar vandaag lukt het me niet meer om me te concentreren, laat staan om een heldere regel code te schrijven. De artrose maakt typen een kwelling.

Alleen ga ik niet meer naar buiten. Elke stap is een gevecht. Medicatie houdt de pijn draaglijk, maar niet weg. Soms komt iemand me met de auto halen, zodat ik nog even de lucht buiten mijn muren kan voelen, maar dat wordt zeldzamer. Vrienden verdwijnen, niet uit onwil, denk ik, maar uit ongemak. Alsof mijn ziekte besmettelijk is.

Mijn huis is moeilijk bereikbaar, wat het isolement nog verdiept. Openbaar vervoer is zeldzaam, en de straten van Gent lijken mij steeds minder te willen. Zo krimpt mijn wereld in, tot enkel de muren van mijn woning overblijven.

Ook op sociale media heb ik de deur gesloten. De stroom van politiek en verontwaardiging maakte me onrustig, ziek zelfs. De samenleving lijkt steeds harder voor wie al gebroken is. Alles wordt duurder, de zorg onmenselijk, en het vertrouwen in onze leiders is weg. Maar daarover schrijven brengt me alleen maar meer pijn, hartkloppingen, hoofdpijn, stress. Daarom leg ik de pen even neer, om adem te halen.

Er bestaat geen behandeling die mijn aftakeling kan stoppen. Alleen steeds zwaardere medicatie die het ondraaglijke verzacht. En dus begin ik aan de opruiming, letterlijk en figuurlijk.

De enkele vrienden die me nog resten, helpen waar ze kunnen. Ik doe mijn elektronica van de hand: een deel schenk ik, een deel verkoop ik, een deel gooi ik weg. Wat ik houd, is niet langer bruikbaar, maar herinnert me aan een tijd waarin mijn handen en hoofd nog één waren. Aan een leven dat vol was, en zin had.

Nu luister ik naar audioboeken, kijk naar films en series, dat is wat nog lukt. Af en toe volg ik nog wat er beweegt in de wereld van de elektronica, om mijn vrienden met raad bij te staan. Zolang het nog kan.

Mijn leven lijkt nu op dat van een plant in een bloempot: stilstaand, maar nog levend. Toch klaag ik niet. Ik heb een rijk leven gehad, vol ontdekkingen en mooie momenten.
Ik heb mogen bouwen, creëren, leren.
Elektronica en wetenschap waren mijn trouwste metgezellen.

Hoe lang ik nog heb, weet ik niet.
Maar zolang ik ademhaal, blijf ik vechten.
Niet tegen het onvermijdelijke, dat verlies ik toch, maar voor waardigheid, voor rust, voor mezelf.

Ik geloof niet in een god.
Ik geloof in de mens die ik was, en in het beetje van hem dat nog overblijft.


Gevoelens en emoties

Er zijn momenten waarop een leeg scherm harder kan schreeuwen dan duizend woorden. Zo staarde ook ik naar het witte vlak van mijn tekstverwe...